EUR-Lex -  61992TJ0102 - NL - ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 12 JANUARI 1995. - VIHO EUROPE BV TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - KLACHT - AFWIJZING - GROEPEN VENNOOTSCHAPPEN - ARTIKEL 85, LID 1, VAN HET VERDRAG. - ZAAK T-102/92.
Karar Dilini Çevir:

Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Trefwoorden

++++

1. Beroep tot nietigverklaring ° Bevoegdheid van gemeenschapsrechter ° Tot instelling gericht bevel ° Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 173)

2. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Overeenkomsten tussen ondernemingen ° Begrip ° Overeenkomsten tussen moedermaatschappij en niet zelfstandige dochtermaatschappijen ° Daarvan uitgesloten

(EG-Verdrag, art. 85, lid 1)

3. Procedure ° Inleidend verzoekschrift ° Vormvereisten ° Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen

(' s Hofs Statuut-EEG, art. 19, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

4. Handelingen van de instellingen ° Motivering ° Verplichting ° Draagwijdte ° Beschikking tot toepassing van mededingingsregels

(EG-Verdrag, art. 190)

Samenvatting

1. In het kader van een beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 173 van het Verdrag is de gemeenschapsrechter niet bevoegd de gemeenschapsinstellingen bevelen te geven.

2. Wanneer de dochtermaatschappij, ook al is zij een afzonderlijke rechtspersoon, haar marktgedrag niet zelfstandig bepaalt, maar handelt volgens instructies die haar al dan niet rechtstreeks worden gegeven door de moedermaatschappij die haar voor 100 % controleert, zijn de verbodsbepalingen van artikel 85, lid 1, van het Verdrag niet toepasselijk op de verhouding tussen de dochtermaatschappij en de moedermaatschappij waarmee zij een economische eenheid vormt. Het eenzijdig bepaalde marktgedrag van een dergelijke economische eenheid, zelfs wanneer dit erin bestaat, dat het de dochtermaatschappijen verboden is produkten te leveren aan afnemers in andere Lid-Staten dan die waarin zijzelf zijn gevestigd, kan niet onder de toepassing van artikel 85 worden gebracht en op grond van dit artikel worden bestraft zonder dit artikel een oneigenlijke functie te geven.

3. Het inleidend verzoekschrift dient een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen te bevatten. Het moet duidelijk laten uitkomen, waarin de middelen bestaan waarop het beroep is gebaseerd; een blote en abstracte opsomming ervan voldoet dus niet aan de vereisten van het Statuut van het Hof en van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

4. De redengeving van een bezwarende beschikking moet de adressaat ervan in staat stellen, zich te vergewissen van de redenen welke tot het nemen van de maatregel hebben geleid, teneinde zonodig zijn rechten te kunnen doen gelden en na te gaan of de beschikking al dan niet gegrond is, en de gemeenschapsrechter zijn controle uit te oefenen.

De Commissie is niet verplicht, in de redengeving van de beschikkingen die zij vaststelt ter verzekering van de toepassing van de mededingingsregels, stelling te nemen met betrekking tot alle argumenten die de belanghebbenden voor haar hebben aangevoerd. Zij kan volstaan met de uiteenzetting van de feiten en de juridische overwegingen die voor de opzet van de gegeven beschikking van wezenlijk belang zijn.

Partijen

In zaak T-102/92,

Viho Europe BV, vennootschap naar Nederlands recht, gevestigd te Maastricht (Nederland), vertegenwoordigd door W. Kleinmann, advocaat te Stuttgart, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Dupong & Associés, advocaten aldaar, Rue des Bains 14A,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door B. Langeheine, vervolgens door B. J. Drijber, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, deze laatste bijgestaan door H. J. Freund, advocaat te Frankfurt-am- Main, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Parker Pen Ltd, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Newhaven (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door C. Hamburger, advocaat te Amsterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 30 september 1992 houdende afwijzing van de klacht van Viho Europe BV ertoe strekkende een inbreuk te doen vaststellen op artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag door Parker Pen Ltd en haar dochtermaatschappijen (IV/32.725 ° Viho/Parker Pen II),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, R. García-Valdecasas, H. Kirschner, B. Vesterdorf en C. W. Bellamy, rechters,

griffier: H. Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 3 mei 1994,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest

De feiten en het procesverloop

1 Verzoekster, Viho Europe BV, vennootschap naar Nederlands recht (hierna: "Viho"), houdt zich bezig met de groothandel, de invoer en de uitvoer van kantoorartikelen.

2 API SpA (hierna: "API"), vennootschap naar Italiaans recht, verkoopt kantoorbenodigdheden en beschikt over een hoofdzakelijk in Italië werkzaam distributienet. Sedert 1949 verkoopt zij in Italië de produkten van Parker Pen Ltd.

3 Herlitz AG (hierna: "Herlitz"), vennootschap naar Duits recht, fabriceert een breed assortiment kantoorartikelen en aanverwante produkten en verkoopt ook produkten van andere fabrikanten, met name die van Parker Pen Ltd.

4 Parker Pen Ltd (hierna: "Parker"), vennootschap naar Engels recht, fabriceert een breed assortiment pennen en soortgelijke artikelen, die zij via dochtermaatschappijen of onafhankelijke distributeurs in geheel Europa verkoopt. De verkoop en afzet van Parker-produkten door haar dochtermaatschappijen alsmede hun personeelsbeleid staat onder toezicht van een regionaal team van drie directeuren, te weten een rayondirecteur, een financieel directeur en een marketing directeur. De rayondirecteur is lid van de raad van bestuur van de moedermaatschappij.

5 Nadat zij vruchteloos had gepoogd met Parker een handelsrelatie op te bouwen en Parker-produkten te kopen op dezelfde voorwaarden als worden toegestaan aan de dochtermaatschappijen en de onafhankelijke distributeurs van Parker, diende Viho op 19 mei 1988 een klacht in op grond van artikel 3 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (PB 1962, blz. 204; hierna: "verordening nr. 17"), waarin zij Parker verweet haar distributeurs de uitvoer van haar produkten te verbieden, de gemeenschappelijke markt op te splitsen in nationale markten en op de nationale markten kunstmatig hoge prijzen voor haar produkten te handhaven.

6 Naar aanleiding van die klacht leidde de Commissie een administratieve procedure in, waarin de overeenkomsten tussen Parker en haar onafhankelijke distributeurs werden onderzocht.

7 Op 22 mei 1991 diende Viho tegen Parker een nieuwe klacht in, die op 29 mei daaraanvolgend bij de Commissie werd ingeschreven en waarin zij betoogde, dat Parkers verkooppolitiek, erin bestaande dat haar dochtermaatschappijen Parker-produkten enkel in het hun toegewezen gebied mogen verkopen, inbreuk maakte op artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag.

8 Nadat Parker op 16 april en 31 mei 1991 opmerkingen had gemaakt in antwoord op de mededeling van de punten van bezwaar die de Commissie haar op 21 januari 1991 had toegezonden in het kader van het onderzoek naar de overeenkomsten tussen Parker en haar onafhankelijke distributeurs, werd op 4 juni 1991 te Brussel een hoorzitting gehouden, waaraan vertegenwoordigers van Viho, API, Herlitz en Parker deelnamen.

9 In haar aanvullende opmerkingen, ingediend op 21 juni 1991 op verzoek van de Commissie, gaf Parker toe, dat binnen het Parker-concern leveringsaanvragen van plaatselijke klanten worden doorgezonden aan de plaatselijke dochtermaatschappijen, daar die het beste in staat zouden zijn dergelijke aanvragen te beantwoorden. Zo was Viho, een Nederlandse onderneming, nadat zij Parkers Duitse dochtermaatschappij om levering had verzocht, door deze doorverwezen naar de Nederlandse dochtermaatschappij, die voor de gevraagde leveringen moest zorgen.

10 Op 5 maart 1992 liet de Commissie krachtens artikel 6 van verordening nr. 99/63/EEG van de Commissie van 25 juli 1963 over het horen van belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 van de Raad (PB 1963, blz. 2268), aan Viho weten, dat zij voornemens was de klacht van 22 mei 1991 af te wijzen, daar de dochtermaatschappijen van Parker volledig afhankelijk zijn van Parker Pen UK en geen echte zelfstandigheid hebben. Van oordeel, dat Parkers distributiestelsel binnen de grenzen blijft waarbinnen volgens de rechtspraak van het Hof de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag is uitgesloten, verklaarde de Commissie niet te zien, hoe dit distributiestelsel verder zou gaan dan een normale taakverdeling binnen een concern. Voorts merkte zij op, dat een nieuw onderzoek noodzakelijk zou zijn om eventueel tot een andere conclusie te kunnen komen.

11 In haar op 6 april 1992 aan de Commissie toegezonden opmerkingen betwistte Viho, dat het doorverwijzingsbeleid van het Parker-concern een zuiver interne handeling kon zijn, daar het derden de vrijheid ontnam om zich binnen de gemeenschappelijke markt te bevoorraden waar zij dat willen, en hen verplichtte zich uitsluitend te bevoorraden bij de dochtermaatschappij van hun vestigingsplaats. Een concern zou weliswaar volstrekt vrij zijn bij de organisatie van haar distributie en de afzet van haar produkten in een Lid-Staat aan een dochtermaatschappij kunnen opdragen, maar het zou zich onrechtmatig gedragen wanneer het de kopers dwingt, zich uitsluitend bij één bepaalde dochtermaatschappij te bevoorraden.

12 Op 15 juli 1992 gaf de Commissie, in antwoord op Viho' s klacht van 19 mei 1988, beschikking 92/426/EEG inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/32.725 ° Viho/Parker Pen) (PB 1992, L 233, blz. 27). Daarin stelde zij vast, dat Parker en Herlitz inbreuk hadden gepleegd op artikel 85, lid 1, van het EEG-Verdrag door in de tussen hen gesloten overeenkomst een uitvoerverbod op te nemen, en legde zij Parker een boete van 700 000 ECU en Herlitz een boete van 40 000 ECU op. Op de beroepen van Herlitz (T-66/92) en Parker (T-77/92) van respectievelijk 16 en 24 september 1992 tegen die beschikking heeft het Gerecht op 14 juli 1994 twee arresten gewezen (Jurispr. 1994, blz. II-531 en II-549), die in tussentijd kracht van gewijsde hebben verkregen.

De bestreden beschikking

13 Op 30 september 1992 wees de Commissie Viho' s klacht van 22 mei 1991 af. In haar beschikking kwalificeerde de Commissie het distributiestelsel dat Parker had ingevoerd voor de verkoop van haar produkten in Duitsland, Frankrijk, België, Spanje en Nederland door tussenkomst van de in die landen gevestigde dochtermaatschappijen, als in overeenstemming met de voorwaarden die het Hof stelt voor niet-toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, daar "de dochterondernemingen met de moedermaatschappij een economische eenheid vormen waarin de dochterondernemingen hun optreden op de markt niet werkelijk zelfstandig kunnen bepalen", en daar "de toewijzing van een bepaald verkoopgebied aan elk van de dochtermaatschappijen van Parker voorts niet de grenzen overschrijdt van wat normaal als noodzakelijk kan worden beschouwd voor een juiste taakverdeling binnen een groep". Ook overwoog de Commissie, dat Parker, zonder het kartelverbod te schenden, Viho prijzen en voorwaarden mocht weigeren die gelijk waren aan die welke zij haar onafhankelijke distributeurs toestond.

14 In deze omstandigheden heeft Viho bij op 30 november 1992 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.

15 Verzoekster, die niet binnen de door het Gerecht gestelde termijn een memorie van repliek had ingediend, heeft bij brief van 21 april 1993 verzocht om een nieuwe termijn voor een memorie van repliek.

16 Bij beschikking van het Gerecht van 12 mei 1993 is de schriftelijke behandeling heropend.

17 Bij beschikking van 16 september 1993 is Parker toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie.

18 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Eerste kamer) besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.

19 Ter terechtzitting van 3 mei 1994 zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij vragen van het Gerecht beantwoord.

Conclusies van partijen

20 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de beschikking van de Commissie van 30 september 1992 nietig te verklaren;

2) de Commissie te gelasten, Parker te verbieden haar dochterondernemingen in de afzonderlijke Lid-Staten van de Gemeenschap te verplichten, de verkoop van Parker-produkten tot hun eigen gebied te beperken en leveringsaanvragen of bestellingen van klanten uit andere Lid-Staten naar Parkers dochtermaatschappijen in de staat van de klant door te verwijzen;

3) de Commissie te gelasten, Parker te verplichten aan verzoekster te leveren tegen prijzen en op voorwaarden die gelden voor de onafhankelijke exclusieve distributeurs of voor haar dochterondernemingen in de afzonderlijke Lid-Staten.

21 Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van verzoekster geconcludeerd tot veroordeling van verweerster in de kosten.

22 Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:

1) het beroep te verwerpen;

2) verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

23 Interveniënte Parker concludeert dat het het Gerecht behage:

1) het beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel te verwerpen;

2) verzoekster in de kosten van de interventie te verwijzen.

De ontvankelijkheid

Samenvatting van de argumenten van partijen

24 Verweerster werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid op, gebaseerd op het feit dat verzoekster met haar tweede en derde vordering het Gerecht verzoekt de Commissie te gelasten, Parker de strijdige afzetpraktijk te verbieden en haar te verplichten aan verzoekster tegen dezelfde prijzen en voorwaarden te leveren als aan haar onafhankelijke exclusieve distributeurs of haar dochtermaatschappijen.

25 Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof en het Gerecht (arrest Hof van 24 juni 1986, zaak 53/85, AKZO, Jurispr. 1986, blz. 1965, r.o. 23, en arrest Gerecht van 18 november 1992, zaak T-16/91, Rendo e.a., Jurispr. 1992, blz. II-2417, r.o. 77) betoogt verweerster, dat het Gerecht, in het kader van het toezicht op de wettigheid van handelingen van gemeenschapsinstellingen krachtens artikel 173 van het Verdrag, niet bevoegd is dergelijke bevelen te geven, en dat zij hoe dan ook in geval van nietigverklaring van de bestreden beschikking verplicht is, overeenkomstig artikel 176 van het Verdrag de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest.

26 Verzoekster, die erop wijst, dat zij in haar verzoekschrift uitdrukkelijk de nietigverklaring van de bestreden beschikking vordert, betoogt dat al haar vorderingen ontvankelijk zijn, daar de maatregelen die zij van de Commissie verlangt, wettig zijn en niet van haar beoordelingsvrijheid afhangen. Haar vorderingen vallen derhalve onder de aan het Gerecht opgedragen wettigheidscontrole.

27 Interveniënte sluit zich aan bij de conclusie van verweerster. Volgens haar zijn de tweede en de derde vordering van verzoekster niet-ontvankelijk, omdat de enige burgerrechtelijke consequentie die een inbreuk op het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag kan hebben, de nietigheid van de overeenkomst is ingevolge artikel 85, lid 2 (arrest Gerecht van 18 september 1992, zaak T-24/90, Automec, Jurispr. 1992, blz. II-2223, r.o. 50).

Beoordeling van het Gerecht

28 Volgens zijn vaste rechtspraak is het Gerecht niet bevoegd, in het kader van een beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 173 van het Verdrag de gemeenschapsinstellingen bevelen te geven (zie laatstelijk beschikking Gerecht van 29 november 1993, zaak T-56/92, Koelman, Jurispr. 1993, blz. II-1267, r.o. 18).

29 Hieruit volgt, dat de gemeenschapsrechter niet bevoegd is ten aanzien van het tweede en het derde onderdeel van de conclusies van het verzoekschrift, ertoe strekkende dat de Commissie wordt gelast, Parker te verbieden de verkoop van haar produkten door elk van haar dochtermaatschappijen tot hun eigen grondgebied te beperken, en Parker te verplichten verzoekster tegen dezelfde prijzen en voorwaarden te leveren als voor haar onafhankelijke exclusieve distributeurs of haar dochtermaatschappijen gelden. Deze onderdelen moeten bijgevolg niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ten gronde

30 Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan, respectievelijk ontleend aan schending van artikel 85, lid 1, artikel 86 en artikel 190 van het Verdrag.

Eerste middel: schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag

31 Het middel ontleend aan schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats stelt verzoekster, dat het distributiestelsel van Parker, dat haar dochtermaatschappijen verplicht bestellingen van klanten in andere Lid-Staten door te zenden naar de dochtermaatschappij in het land van de klant, hetzelfde doel heeft als het voor de exclusieve distributeurs geldende uitvoerverbod, namelijk de instandhouding van nationale markten en hun afscherming ten opzichte van elkaar, teneinde de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te verhinderen, te beperken of te vervalsen. In de tweede plaats stelt verzoekster, dat dit stelsel leidt tot discriminatie van de gezamenlijke handelspartners, doordat in strijd met artikel 85, lid 1, sub d, voor gelijkwaardige prestaties ongelijke condities gelden.

Het verbod aan de dochtermaatschappijen van Parker om Parker-produkten te leveren aan klanten in andere Lid-Staten dan die van de dochtermaatschappij

° Argumenten van partijen

32 Verzoekster herinnert eraan, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof artikel 85, lid 1, van het Verdrag bij wijze van uitzondering niet van toepassing is op overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen die als moeder- en dochteronderneming tot een en hetzelfde concern behoren, wanneer aan twee voorwaarden tegelijkertijd is voldaan. In de eerste plaats moeten de betrokken ondernemingen een economische eenheid vormen, waarin de dochteronderneming haar optreden op de markt niet werkelijk zelfstandig kan bepalen omdat de moederonderneming voortdurend toezicht houdt op de besluitvorming en het bestuur van haar dochteronderneming. In de tweede plaats moeten de overeenkomsten uitsluitend een interne taakverdeling tussen de ondernemingen ten doel hebben (arrest Hof van 4 mei 1988, zaak 30/87, Bodson, Jurispr. 1988, blz. 2479, r.o. 19). In casu voldoet het door Parker toegepaste stelsel aan geen van beide voorwaarden die het haar mogelijk zouden maken aan toepassing

Üyelik Paketleri

Dünyanın en kapsamlı hukuk programları için hazır mısınız? Tüm dünyanın hukuk verilerine 9 adet programla tek bir yerden sınırsız ulaş!

Paket Özellikleri

Programların tamamı sınırsız olarak açılır. Toplam 9 program ve Fullegal AI Yapay Zekalı Hukukçu dahildir. Herhangi bir ek ücret gerektirmez.
7 gün boyunca herhangi bir ücret alınmaz ve sınırsız olarak kullanılabilir.
Veri tabanı yeni özellik güncellemeleri otomatik olarak yüklenir ve işlem gerektirmez. Tüm güncellemeler pakete dahildir.
Ek kullanıcılarda paket fiyatı üzerinden % 30 indirim sağlanır. Çalışanların hesaplarına tanımlanabilir ve kullanıcısı değiştirilebilir.
Sınırsız Destek Talebine anlık olarak dönüş sağlanır.
Paket otomatik olarak aylık yenilenir. Otomatik yenilenme özelliğinin iptal işlemi tek butonla istenilen zamanda yapılabilir. İptalden sonra kalan zaman kullanılabilir.
Sadece kredi kartları ile işlem yapılabilir. Banka kartı (debit kart) kullanılamaz.

Tüm Programlar Aylık Paket

9 Program + Full&Egal AI
Ek Kullanıcılarda %30 İndirim
Sınırsız Destek
350 TL
199 TL/AY
Kazancınız ₺151
Ücretsiz Aboneliği Başlat