EUR-Lex -  61998CJ0180 - NL - Arrest van het Hof van 12 september 2000. - Pavel Pavlov e.a. tegen Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Kantongerecht Nijmegen - Nederland. - Verplichte deelneming in beroepspensioenfonds - Verenigbaarheid met mededingingsregels - Kwalificatie van beroepspensioenfonds als onderneming. - Gevoegde zaken C-180/98 tot C-184/98.
Karar Dilini Çevir:

Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Trefwoorden

1. Mededinging - Gemeenschapsregels - Materiële werkingssfeer - Collectieve overeenkomsten waarmee doelstellingen van sociale politiek worden nagestreefd - Besluit van leden van vrij beroep om aanvullendpensioenregeling te treffen en overheid te verzoeken deelneming in fonds verplicht te stellen - Daaronder begrepen - Overeenkomst binnen vrij beroep, niet vallend onder zelfde regeling als collectieve overeenkomst tussen sociale partners

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG), en art. 118 en 118 B EG-Verdrag (de art. 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door art. 136 EG-143 EG); overeenkomst betreffende sociale politiek gesloten tussen lidstaten van Europese Gemeenschap met uitzondering van Verenigd Koninkrijk, art. 1 en 4]

2. Mededinging - Gemeenschapsregels - Onderneming - Begrip - Zelfstandige medisch specialisten - Daaronder begrepen - Bijdrage aan één beroepspensioenfonds - Artsen handelend als ondernemingen

[EG-Verdrag, art. 85, 86 en 90 (thans art. 81 EG, 82 EG en 86 EG)]

3. Mededinging - Gemeenschapsregels - Onderneming - Begrip - Beroepsorganisatie met publiekrechtelijke status - Daaronder begrepen - Vereniging van medisch specialisten

[EG-Verdrag, art. 85 (thans art. 81 EG)]

4. Mededinging - Mededingingsregelingen - Oprichting van beroepspensioenfonds door beoefenaren van vrij beroep - Toelaatbaarheid - Besluit van overheid om deelneming in fonds verplicht te stellen - Geoorloofdheid

[EG-Verdrag, art. 5 en 85 (thans art. 10 EG en 81 EG)]

5. Mededinging - Gemeenschapsregels - Onderneming - Begrip - Pensioenfonds - Daaronder begrepen - Ontbreken van winstoogmerk - Solidariteitsaspecten - Sociale doelstelling - Geen invloed

[EG-Verdrag, art. 85 e.v. (thans art. 81 EG e.v.)]

6. Mededinging - Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan lidstaten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen - Pensioenfonds belast met beheer van bepaalde verzekeringsdiensten binnen beroepsgroep - Machtspositie - Misbruik - Beoordelingscriteria - Daarvan uitgesloten

[EG-Verdrag, art. 86 en 90 (thans art. 82 EG en 86 EG)]

7. Mededinging - Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan lidstaten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen - Ondernemingen belast met beheer van diensten van algemeen economisch belang - Pensioenfonds belast met beheer van aanvullendpensioenregeling van beoefenaren van vrij beroep

[EG-Verdrag, art. 86 en 90 (thans art. 82 EG en 86 EG)]

Samenvatting

1. De in het kader van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners gesloten overeenkomsten, bedoeld ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden, moeten wegens hun aard en doel weliswaar worden geacht buiten de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) te vallen, maar deze uitsluiting van de werkingssfeer van deze bepaling kan niet worden uitgebreid tot een overeenkomst die beoogt alle leden van een beroepsgroep een bepaald pensioenniveau te garanderen, en dus een van de arbeidsvoorwaarden van die leden, namelijk hun beloning te verbeteren, maar die niet is gesloten in het kader van collectieve onderhandelingen tussen sociale partners.

In het Verdrag staan dienaangaande geen bepalingen die, gelijk de artikelen 118 en 118 B van het Verdrag (de artikelen 117-120 van het Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) en de artikelen 1 en 4 van de overeenkomst betreffende de sociale politiek, gesloten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, de beoefenaren van de vrije beroepen aanmoedigen, collectieve overeenkomsten te sluiten ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden, en die beogen dat dergelijke overeenkomsten, op verzoek van de leden van deze beroepsgroepen, door de overheid voor alle leden van deze beroepsgroepen verplicht worden gesteld.

( cf. punten 67-69 )

2. Zelfstandige medisch specialisten, die in hun hoedanigheid van zelfstandige deelnemers aan het economisch verkeer diensten verrichten op een markt, namelijk die van de gespecialiseerde medische diensten, en die voor deze diensten van hun patiënten een beloning ontvangen en de aan deze activiteit verbonden financiële risico's dragen, oefenen een economische activiteit uit en zijn derhalve ondernemingen in de zin van de artikelen 85, 86 en 90 van het Verdrag (thans artikelen 81 EG, 82 EG en 86 EG); daaraan doet niet af dat hun diensten complex en technisch van aard zijn, noch dat de uitoefening van hun beroep aan regels gebonden is.

Wanneer deze specialisten binnen hun landelijke organisatie besluiten gezamenlijk één beroepspensioenfonds op te richten, handelen zij voorts als ondernemingen in de zin van de artikelen 85, 86 en 90 van het Verdrag en niet als eindverbruikers.

( cf. punten 76-77, 82 )

3. De publiekrechtelijke status van een beroepsorganisatie staat niet in de weg aan toepassing van artikel 85 van het Verdrag (thans artikel 81 EG), welke bepaling volgens de bewoordingen ervan van toepassing is op overeenkomsten tussen ondernemingen en besluiten van ondernemersverenigingen. Het juridisch kader waarin een besluit van een ondernemersvereniging wordt genomen, alsmede de juridische kwalificatie die in de nationale rechtsorde aan dit kader worden gegeven, zijn niet van invloed op de toepasselijkheid van de communautaire mededingingsregels en inzonderheid van artikel 85 van het Verdrag.

Het feit dat de voornaamste taak van een vereniging van medisch specialisten is, het behartigen van de belangen van deze specialisten, met name hun inkomen, waartoe ook de aanvullende pensioenen behoren, in het kader van de onderhandelingen met de overheid over de kosten van de gezondheidszorg, is niet van dien aard dat deze beroepsorganisatie daardoor buiten de werkingssfeer van artikel 85 van het Verdrag komt te vallen.

( cf. punten 85-86 )

4. Het besluit van de beoefenaren van een vrij beroep om een beroepspensioenfonds op te richten dat belast is met het beheer van een aanvullendpensioenregeling, en de overheid te verzoeken de deelneming in dit fonds voor alle leden van de beroepsgroep verplicht te stellen, is niet in strijd is met artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG). Het besluit om dit pensioenfonds op te richten beperkt de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt immers niet merkbaar, aangezien de kosten van de aanvullendpensioenregeling slechts van marginale en indirecte invloed zijn op de totale kosten van de door de leden van de beroepsgroep aangeboden diensten. Voorts is het verzoek aan de overheid om deelneming verplicht te stellen, gedaan in het kader van een regeling die overeenkomt met het in verscheidene lidstaten bestaande stelsel voor de uitoefening van de regelgevende bevoegdheid op sociaal gebied. Een dergelijk stelsel beoogt de opbouw van aanvullende pensioenen van de tweede pijler te bevorderen en bevat een aantal waarborgen. De artikelen 5 van het Verdrag (thans artikel 10 EG) en 85 van het Verdrag staan dan ook niet in de weg aan een besluit van de overheid om de deelneming in dit fonds verplicht te stellen.

( cf. punten 95, 97-101, dictum 1 )

5. Een pensioenfonds dat zelf de hoogte van de premies en de uitkeringen bepaalt en dat werkt volgens het kapitalisatiebeginsel, dat belast is met het beheer van een door een representatieve organisatie van beoefenaren van een vrij beroep getroffen aanvullendpensioenregeling waarin deelneming door de overheid voor alle beroepsgenoten verplicht is gesteld, is een onderneming in de zin van de artikelen 85, 86 en 90 van het Verdrag (thans de artikelen 81 EG, 82 EG en 86 EG).

Noch het ontbreken van winstoogmerk van een dergelijk fonds, noch de solidariteitsaspecten in zijn functioneren zijn voldoende om het zijn hoedanigheid van onderneming in de zin van de mededingingsregels van het Verdrag te ontnemen. Verplichtingen als het nastreven van een sociaal doel, de eerdergenoemde solidariteitsaspecten en de beperkingen of controles inzake de investeringen van het fonds, beletten niet dat de activiteit van een dergelijk fonds als een economische activiteit is te beschouwen.

( cf. punten 117-119, dictum 2 )

6. Een pensioenfonds dat een wettelijk monopolie bezit voor de levering van bepaalde diensten op verzekeringsgebied voor een bepaalde bedrijfstak in een lidstaat en daarmee op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, moet dan ook worden geacht een machtspositie in de zin van artikel 86 van het Verdrag (thans artikel 82 EG) in te nemen.

Niettemin is het enkele feit dat een lidstaat door het verlenen van uitsluitende rechten als bedoeld in artikel 90, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 86, lid 1, EG) een machtspositie creëert, als zodanig niet onverenigbaar met artikel 86 van het Verdrag. De lidstaat handelt slechts in strijd met de in deze twee bepalingen vervatte verboden, wanneer de betrokken onderneming door de enkele uitoefening van de haar toegekende uitsluitende rechten misbruik van haar machtspositie maakt, of indien deze rechten een situatie kunnen creëren waarin die onderneming tot een dergelijk misbruik wordt gebracht.

Van een dergelijk met artikel 90, lid 1, van het Verdrag strijdig misbruik is met name sprake wanneer de lidstaat aan een onderneming een uitsluitend recht verleent om bepaalde activiteiten te verrichten en een situatie in het leven roept waarin deze onderneming kennelijk niet in staat is aan de vraag van de markt naar dergelijke activiteiten te voldoen.

( cf. punten 126-127 )

7. De artikelen 86 en 90 van het Verdrag (thans de artikelen 82 EG en 86 EG) staan niet eraan in de weg, dat de overheid een pensioenfonds het uitsluitend recht verleent om de aanvullendpensioenregeling van de beoefenaren van een vrij beroep te beheren.

( cf. punt 130, dictum 3 )

Partijen

In de gevoegde zaken C-180/98 tot en met C-184/98,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Kantongerecht te Nijmegen (Nederland), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

P. Pavlov e.a.

en

Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 85, 86 en 90 EG-Verdrag (thans de artikelen 81 EG, 82 EG en 86 EG),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), D. A. O. Edward, L. Sevón en R. Schintgen, kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, J.-P. Puissochet en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten, vertegenwoordigd door E. H. Pijnacker Hordijk, advocaat te Brussel, en C. J. J. C. van Nispen, advocaat te 's-Gravenhage,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra, hoofd van de afdeling Europees recht bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. Kyriazopoulos, procesgemachtigde van de juridische dienst van de Staat, en G. Alexaki, advocaat bij de bijzondere dienst communautaire geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, adviseur buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils en H. van Vliet, leden van de juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten; de Nederlandse regering; de Griekse regering, en de Commissie ter terechtzitting van 11 januari 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 maart 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest

1 Bij vijf vonnissen van 8 mei 1998, ingekomen bij het Hof op 15 mei daaraanvolgend, heeft het Kantongerecht te Nijmegen krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 85, 86 en 90 EG-Verdrag (thans de artikelen 81 EG, 82 EG en 86 EG).

2 Deze vragen zijn gerezen in vijf gedingen, respectievelijk tussen de medisch specialisten P. Pavlov, D. van der Schaaf, M. Kooyman, E. Weber en R. Slappendel (hierna: Pavlov e.a."), en de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten (hierna: Fonds") over de weigering van Pavlov e.a. om hun bijdragen aan het Fonds te voldoen, met name op grond dat de verplichte deelneming in het Fonds, uit hoofde waarvan deze bijdragen van hen worden gevorderd, in strijd zou zijn met de artikelen 85, 86 en 90 van het Verdrag.

De nationale wettelijke regeling

3 Het Nederlandse pensioenstelsel rust op drie pijlers.

4 De eerste bestaat uit een wettelijk basispensioen, dat door de Staat wordt verstrekt uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Nabestaandenwet. Deze verplichte wettelijke regeling geeft de gehele bevolking recht op een gering pensioen, onafhankelijk van het voorheen genoten salaris en berekend op basis van het wettelijk minimumloon.

5 De tweede pijler omvat de aanvullende pensioenen, die worden verstrekt in verband met in loondienst of als zelfstandige verrichte beroepsarbeid en die in de meeste gevallen een aanvulling vormen op het basispensioen. Deze aanvullende pensioenen worden meestal in het kader van collectieve regelingen voor een bepaalde bedrijfstak, een beroepsgroep of de werknemers van een onderneming, beheerd door pensioenfondsen waarin de deelneming verplicht is gesteld, met name, zoals in de hoofdgedingen, krachtens de Wet van 29 juni 1972 betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (hierna: WVD").

6 De derde pijler wordt gevormd door de individuele pensioen- of levensverzekeringsovereenkomsten die vrijwillig kunnen worden afgesloten.

7 Volgens artikel 1, lid 1, sub b, WVD is een beroepsgenoot een natuurlijk persoon, die in een bepaalde tak van beroep het tot die tak van beroep behorende beroep uitoefent.

8 Volgens artikel 2, lid 1, WVD kan de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, op verzoek van een of meer volgens hem voldoende representatieve organisaties van beroepsgenoten, het deelnemen in een door beroepsgenoten vastgestelde beroepspensioenregeling voor alle of een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten verplicht stellen. Het verzoek van een beroepsorganisatie aan de minister moet vooraf worden bekendgemaakt en derde belanghebbenden kunnen hun opvatting kenbaar maken. Alvorens te besluiten kan de minister de Sociaal-Economische Raad en de Verzekeringskamer horen.

9 Ingevolge artikel 2, lid 2, WVD kan een beroepspensioenfonds één van de volgende drie vormen hebben:

a) er wordt een beroepspensioenfonds opgericht, dat als enig uitvoeringsorgaan van de pensioenregeling optreedt;

b) de beroepsgenoten worden verplicht tot nakoming van de pensioenregeling door middel van individuele verzekeringsovereenkomsten, naar eigen keuze te sluiten met het onder a bedoelde beroepspensioenfonds, voor zover de pensioenregeling hiertoe de mogelijkheid opent, of met een verzekeraar die in het bezit is van de vereiste vergunning;

c) een deel van de regeling krijgt vorm a, en het overblijvende deel vorm b.

10 Artikel 2, lid 3, WVD bepaalt verder, dat voor een verzoek van de beroepsorganisatie om verplichtstelling van de deelneming in de door haar gecreëerde beroepspensioenregeling vereist is, dat zij een rechtspersoon in het leven roept die optreedt

a) als pensioenfonds dat de beroepspensioenregeling uitvoert, of

b) als toezichthoudend orgaan dat erop toeziet dat de beroepsgenoten de verplichting zich te verzekeren ingevolge artikel 2, lid 2, sub b, WVD nakomen, of

c) gedeeltelijk als pensioenfonds en gedeeltelijk als toezichthoudend orgaan.

11 Overeenkomstig artikel 2, lid 4, WVD betekent het verplichte karakter van de regeling, dat degenen voor wie de verplichtstelling geldt, verplicht zijn tot naleving van het bij of krachtens de statuten en reglementen van het pensioenfonds of de rechtspersoon te hunnen aanzien bepaalde.

12 Artikel 2, lid 6, WVD verleent de minister de bevoegdheid de verplichte deelneming in te trekken. Volgens artikel 2, lid 7, WVD gebeurt dit, indien wijziging wordt gebracht in de financiële opzet van het beroepspensioenfonds en de grondslagen waarop het rust of in de statuten en reglementen van de rechtspersoon, tenzij de minister heeft verklaard tegen die wijziging geen bezwaar te hebben. Alvorens zijn besluit te nemen, kan de minister de Sociaal-Economische Raad en de Verzekeringskamer horen.

13 Artikel 5, lid 1, WVD bepaalt, dat de minister een verzoek om verplichte deelneming niet inwilligt, indien niet is voldaan aan een aantal voorwaarden. Zo moeten de beroepsgenoten door de beroepsorganisatie op de hoogte zijn gesteld van het voornemen van de beroepsorganisatie tot het indienen van een verzoek tot verplichtstelling, moet de regeling beschikken over een solide financiële grondslag blijkend uit een gemotiveerde actuariële nota, en de statuten en reglementen van het pensioenfonds moeten voldoen aan de in de WVD gegeven voorschriften en de belangen van de deelnemers en andere belanghebbenden voldoende waarborgen.

14 Artikel 8, lid 1, WVD preciseert, dat in de statuten en reglementen van de rechtspersoon bepalingen worden opgenomen betreffende onder meer de definitie van de beroepsgroep waarvoor de pensioenregeling geldt, het beheer van de rechtspersoon, de rechten en verplichtingen van de deelnemers, alsook de wijze waarop tegemoet wordt gekomen aan personen die gemoedsbezwaren hebben tegen elke vorm van verzekering.

15 Volgens artikel 8, lid 2, WVD moet nog een aantal punten worden geregeld in de statuten en reglementen van de rechtspersoon, die als pensioenfonds de pensioenregeling uitvoert, zoals met name de verwerving van de inkomsten en de belegging van de gelden van het fonds.

16 Artikel 8, lid 3, WVD verklaart de minister bevoegd tot het vaststellen van richtlijnen met betrekking tot de in de eerste twee leden genoemde onderwerpen. Hij heeft zulke richtlijnen vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop tegemoet wordt gekomen aan personen die gemoedsbezwaren hebben tegen verzekering. Zij kunnen worden vrijgesteld van de deelneming in een beroepspensioenregeling, mits zij kunnen aantonen dat zij zich op geen enkele wijze hebben verzekerd.

17 De artikelen 9 en 10 WVD bepalen de wijze waarop een beroepspensioenfonds de bijeengebrachte gelden moet beheren. Volgens artikel 9 moet het pensioenfonds in beginsel de aan de pensioenverplichtingen verbonden risico's overdragen of herverzekeren door het sluiten van overeenkomsten met verzekeringsmaatschappijen. Overeenkomstig artikel 10 kan een fonds echter bij uitzondering het bijeengebrachte kapitaal zelf voor eigen risico beheren en beleggen, mits het de toezichthoudende organen een beleidsplan en een actuariële nota heeft overgelegd waaruit blijkt hoe het denkt het financiële en actuariële risico te beheren. Bovendien moet de Verzekeringskamer zijn goedkeuring aan dit plan verlenen.

18 Volgens artikel 12 WVD moet bovendien uit de balans van een fonds dat zelf zijn gelden beheert, blijken, dat zijn bezittingen toereikend zijn voor de dekking van de aangegane pensioenverplichtingen. Overeenkomstig de artikelen 9, leden 2 en 3, en 10, lid 2, WVD moet het beroepspensioenfonds op gezette tijden aan de Verzekeringskamer een verslag overleggen, waarin een volledig beeld van de financiële toestand van het fonds wordt gegeven en waaruit blijkt dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. De Verzekeringskamer oefent zijn toezicht op het fonds uit op basis van deze verslagen.

19 Artikel 26 WVD bepaalt, dat de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid vrijstelling kan verlenen van een aantal bepalingen uit de WVD in bijzondere individuele gevallen. Met name kan hij, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk en al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing van de deelnemingsverplichting verlenen.

20 Blijkens het antwoord van de Nederlandse regering op de schriftelijke vragen van het Hof kan de minister alleen vrijstelling van de deelnemingsplicht verlenen in specifieke situaties, waarin een consequente toepassing van de WVD zou leiden tot onevenredige schade aan individuele belangen, zonder dat door het betrokken pensioenfonds wordt voorzien in bepalingen om deze consequenties te vermijden. De vrijstellingsbevoegdheid van de minister is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen een weigering van het fonds om vrijstelling van de deelnemingsplicht te verlenen.

21 Ingevolge artikel 27 WVD is niet-nakoming van de deelnemingsverplichting een strafbaar feit.

22 Bovendien kan het beroepspensioenfonds ingevolge artikel 31 WVD een dwangbevel uitvaardigen tot invordering van de achterstallige premies.

23 Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de WVD heeft de bij de wet in het leven te roepen collectieve regeling" tot doel een aanpassing van het postactieve inkomen aan het stijgende algemene inkomenspeil" mogelijk te maken, alsmede de jongere beroepsgenoten via een stelsel van technische doorsneepremies of varianten daarvan mede te laten bijdragen in de hogere lasten van de voorzieningen voor oudere beroepsgenoten", en de toekenning van pensioenrechten over jaren welke liggen vóór de inwerkingtreding van de regeling". Deze doeleinden kunnen alleen worden bereikt via een gemeenschappelijke regeling, indien in principe alle tot de desbetreffende tak van beroep behorenden daarbij betrokken worden".

24 Tijdens de parlementaire behandeling van de WVD wees de Nederlandse regering erop, dat

het beleid van de bedrijfspensioenfondsen erop is gericht om vanuit een sociaal uitgangspunt voor de totale groep deelnemers (jong en oud) een zo goed mogelijke pensioenregeling tot stand te brengen. De ondergetekenden kunnen zich niet voorstellen, dat zulks met betrekking tot beroepspensioenfondsen anders zou kunnen zijn. Immers, evenals een bedrijfspensioenfonds, zal een beroepspensioenfonds niet worden opgericht als commercieel instituut, veel eerder als een sociaal instituut dat voor zijn deelnemers in hun onderling sociaal verband zo goed mogelijk werkzaam is. Commerciële aspecten kunnen daarbij bezwaarlijk uitgangspunt zijn.

In dit verband zal de grootte van de bijdragen der beroepsgenoten dan ook niet behoeven te worden bepaald door de vraag of zij ,individueel wellicht beter en goedkoper op de vrije markt terecht zouden kunnen, doch zij zal eerder worden bepaald door de mate van solidariteit in de betrokken beroepstak.

(...)

Bij een ontwerp van raamwet als het onderhavige gaat het erom, dat het belang van de beroepsgenoten als groep tot zijn recht kan komen. Dit betekent, dat in beginsel alle beroepsgenoten in de desbetreffende tak van beroep tot deelnemen in het pensioenfonds verplicht zullen zijn. Indien dit er in concrete gevallen toe zou leiden, dat kan worden geconstateerd, dat zulks niet zou stroken met het individueel belang van één of meer beroepsgenoten, dan dient (zulks) in beginsel te worden geaccepteerd, omdat immers elke groepsregeling beperking van een individuele vrijheid inhoudt."

De statuten en het pensioenreglement van het Fonds

25 De beroepstak van medisch specialisten, vertegenwoordigd door de Landelijke Specialisten Vereniging der Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: LSV"), heeft in 1973 een beroepspensioenregeling in het leven geroepen, waarvan de regels zijn neergelegd in statuten en een pensioenreglement.

26 Volgens de statuten is het Fonds opgericht in de vorm van een stichting. Dit is een rechtspersoon in de zin van artikel 2, lid 3, sub c, WVD, ten dele optredend als zelfstandig verzekeraar en ten dele als orgaan dat erop toeziet dat de beroepsgenoten zich individueel verzekeren.

27 Bij besluit van de minister van 18 juni 1973 (Staatscourant 1973, 121) is deelneming in de regeling op basis van artikel 2, lid 1, WVD verplicht gesteld op verzoek van de LSV. Per 31 januari 1997 is de LSV als representatieve organisatie van beroepsgenoten vervangen door de Orde van Medisch Specialisten (hierna: OMS"). Ongeveer 8 000 van de 15 000 zelfstandige of in loondienst werkzame medisch specialisten zijn bij de OMS aangesloten.

28 Volgens artikel 1, lid 1, van het pensioenreglement van het Fonds is deelnemer in de regeling iedere in Nederland wonende en in het register van erkende medisch specialisten van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst ingeschreven medisch specialist die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en in Nederland het beroep van medisch specialist uitoefent.

29 Artikel 1, lid 2, van dit reglement geeft bepaalde categorieën medisch specialisten de mogelijkheid om vrijstelling van deelneming te verzoeken. Dit geldt voor de medisch specialist die

- naar verwachting in een kalenderjaar zijn beroep uitsluitend zal uitoefenen in een dienstverband, ter zake waarvan voor de betrokken medisch specialist

a) een pensioenvoorziening geldt waarvoor bij een andere wet dan de Pensioen- en Spaarfondsenwet, de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (hierna: BPW") of de WVD, dan wel bij algemene maatregel van bestuur regelingen zijn vastgesteld;

b) een pensioenvoorziening geldt waarin de deelneming krachtens de BPW verplicht is gesteld;

c) een andere pensioenvoorziening waarin deelneming krachtens de WVD verplicht is gesteld, geldt dan de onderhavige beroepspensioenregeling;

d) een vóór 6 mei 1972 door de werkgever getroffen pensioenvoorziening geldt welke ten minste gelijkwaardig is aan de voormelde beroepspensioenregeling;

- inkomsten heeft uit hoofde van zijn beroepsuitoefening, anders dan in dienstverband, die lager zijn dan een bepaald bedrag.

30 In hun antwoord op de schriftelijke vragen van het Hof hebben de Nederlandse regering en het Fonds verklaard, dat het Fonds aan de in artikel 1, lid 2, van het pensioenreglement gestelde voorwaarden gebonden is. In beginsel kan dus geen ontheffing worden verleend op andere dan de in deze bepaling genoemde gronden.

31 Ten aanzien van de verhouding tussen de bevoegdheid van de minister ingevolge artikel 26 WVD en die van het Fonds ingevolge artikel 1, lid 2, van het pensioenreglement om medisch specialisten vrij te stellen van de deelnemingsplicht, heeft de Nederlandse regering in antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof verklaard, dat de vrijstellingsbevoegdheid van de minister subsidiair is aan de vrijstellingsbevoegdheid of -verplichting van het Fonds. De minister kan slechts optreden voor zover het Fonds geen vrijstellingsbevoegdheid heeft.

32 Artikel 44 van het reglement van het Fonds bepaalt, dat het bestuur het recht heeft in bijzondere gevallen ten gunste van een deelnemer van het reglement af te wijken, mits deze afwijking aan de rechten van anderen geen nadeel toebrengt. Volgens het antwoord van het Fonds op een schriftelijke vraag van het Hof is artikel 44 van het pensioenreglement een hardheidsclausule. Deze bepaling maakt het mogelijk een bijzondere ontheffing te verlenen in uitzonderlijke gevallen, met name wanneer een deelnemer gedurende een korte periode minimale pensioenaanspraken opbouwt.

33 De Nederlandse regering heeft in antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof verklaard, dat het Fonds weliswaar een privaatrechtelijke stichting is, maar dat tegen besluiten van het Fonds inzake verplichte deelneming en ontheffing daarvan de administratieve rechtsgang openstaat. Tegen zulke besluiten kan derhalve bezwaar worden gemaakt bij de bevoegde minister en vervolgens staat beroep open bij de bestuursrechter.

De pensioenregeling van de medisch specialisten

34 De pensioenregeling van de medisch specialisten omvat:

a) een ouderdomspensioen, dat wordt betaald vanaf de datum waarop de deelnemer 65 jaar wordt;

b) een weduwen- en weduwnaarspensioen, dat wordt betaald aan de echtgenoot van de overleden deelnemer, van in beginsel 70 % van het door de deelnemer tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen;

c) een wezenpensioen van 14 % (indien beide ouders zijn overleden 28 %) van het ouderdomspensioen van de deelnemer, dat aan de kinderen van de overleden deelnemer wordt betaald tot hun achttiende jaar, met mogelijke verlenging tot 27 jaar;

d) een indexeringsregeling, waardoor de pensioenen worden gekoppeld aan de algemene stijging van het inkomenspeil;

e) een backserviceregeling voor tijdvakken voorafgaand aan de totstandkoming van de regeling;

f) voortzetting van de pensioenopbouw ingeval van arbeidsongeschiktheid, met overname van premiebetaling door het Fonds;

g) een aanvullend nabestaandenpensioen (risicoregeling) ingeval de deelnemer vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar overlijdt. Hoe jonger de deelnemer bij overlijden, des te hoger de uitkering op grond van de risicoregeling.

35 De pensioenregeling bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel, het zogeheten normpensioen, omvat het ouderdomspensioen, het weduwen- en weduwnaarspensioen alsmede het wezenpensioen, tegen hun nominale waarde, dat wil zeggen zonder aanpassing van het pensioen aan de algemene stijging van het inkomenspeil. Voor het normpensioen heeft de beroepsgroep van medisch specialisten de optie van artikel 2, lid 2, sub b, WVD gekozen, dat wil zeggen dat de beroepsgenoten verplicht zijn het normpensioen te verzekeren door middel van een individuele verzekeringsovereenkomst met het Fonds of met een toegelaten verzekeringsmaatschappij. Elke vijf jaar kunnen de deelnemers op hun keuze terugkomen. Het Fonds ziet erop toe, dat de deelnemers hun verzekeringsplicht nakomen.

36 Een verzekeringsmaatschappij die het normpensioen verzekert, moet een overeenkomst aangaan met het Fonds. Het Fonds treedt in veel opzichten op als tussenpersoon tussen de medisch specialisten en de verzekeraar; zo int het Fonds de premies voor het normpensioen en draagt

Üyelik Paketleri

Dünyanın en kapsamlı hukuk programları için hazır mısınız? Tüm dünyanın hukuk verilerine 9 adet programla tek bir yerden sınırsız ulaş!

Paket Özellikleri

Programların tamamı sınırsız olarak açılır. Toplam 9 program ve Fullegal AI Yapay Zekalı Hukukçu dahildir. Herhangi bir ek ücret gerektirmez.
7 gün boyunca herhangi bir ücret alınmaz ve sınırsız olarak kullanılabilir.
Veri tabanı yeni özellik güncellemeleri otomatik olarak yüklenir ve işlem gerektirmez. Tüm güncellemeler pakete dahildir.
Ek kullanıcılarda paket fiyatı üzerinden % 30 indirim sağlanır. Çalışanların hesaplarına tanımlanabilir ve kullanıcısı değiştirilebilir.
Sınırsız Destek Talebine anlık olarak dönüş sağlanır.
Paket otomatik olarak aylık yenilenir. Otomatik yenilenme özelliğinin iptal işlemi tek butonla istenilen zamanda yapılabilir. İptalden sonra kalan zaman kullanılabilir.
Sadece kredi kartları ile işlem yapılabilir. Banka kartı (debit kart) kullanılamaz.

Tüm Programlar Aylık Paket

9 Program + Full&Egal AI
Ek Kullanıcılarda %30 İndirim
Sınırsız Destek
350 TL
199 TL/AY
Kazancınız ₺151
Ücretsiz Aboneliği Başlat