Zaak C‑173/07
Emirates Airlines – Direktion für Deutschland
tegen
Diether Schenkel
(verzoek van het Oberlandesgericht Frankfurt am Main om een prejudiciële beslissing)
„Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie aan luchtreizigers bij annulering van vluchten – Werkingssfeer – Artikel 3, lid 1, sub a – Begrip ‚vlucht’”
Samenvatting van het arrest
Vervoer – Luchtvervoer – Verordening nr. 261/2004 – Gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten – Werkingssfeer
(Verordening nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1, sub a)
Het begrip „vlucht” in de zin van verordening nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten, dient aldus te worden uitgelegd, dat het in wezen bestaat in een luchtvervoerhandeling – en dus in zeker zin een „onderdeel” van dit vervoer vormt – die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt. Daaruit volgt dat een reis heen en terug niet als één en dezelfde vlucht kan worden beschouwd. Derhalve moet artikel 3, lid 1, sub a, van deze verordening, naar luid waarvan deze verordening van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op de situatie van een reis heen en terug waarbij de passagiers die zijn vertrokken vanaf een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, naar deze luchthaven terugkeren met een vlucht vanaf een luchthaven in een derde land. Dat de heen‑ en de terugvlucht het voorwerp uitmaken van één enkele boeking, is niet van belang voor de uitlegging van deze bepaling.
(cf. punten 40, 47, 53 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
10 juli 2008 (*)
„Luchtvervoer – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Compensatie aan luchtreizigers bij annulering van vluchten – Werkingssfeer – Artikel 3, lid 1, sub a – Begrip ‚vlucht’”
In zaak C‑173/07,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberlandesgericht Frankfurt am Main (Duitsland) bij beschikking van 7 maart 2007, ingekomen bij het Hof op 2 april 2007, in de procedure
Emirates Airlines – Direktion für Deutschland
tegen
Diether Schenkel,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, G. Arestis, R. Silva de Lapuerta, J. Malenovský (rapporteur) en T. von Danwitz, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: R. Grass
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– Emirates Airlines Direktion für Deutschland, vertegenwoordigd door C. Leffers, Rechtsanwältin,
– D. Schenkel, vertegenwoordigd door M. Scheffels, Rechtsanwalt,
– de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Apessos, O. Patsopoulou en V. Karra als gemachtigden,
– de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Hare als gemachtigden,
– de Poolse regering, vertegenwoordigd door E. Ośniecka-Tamecka als gemachtigde,
– de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk als gemachtigde,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Vidal Puig en G. Braun als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 maart 2008,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB L 46, blz. 1).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen de luchtvaartmaatschappij Emirates Airlines – Direktion für Deutschland (hierna: „Emirates”) en Schenkel met betrekking tot de weigering van Emirates Schenkel een compensatie te betalen na de annulering van een vlucht vanaf Manilla (Filipijnen).
Toepasselijke bepalingen
De internationale regeling
3 Het door de Europese Gemeenschap gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer (verdrag van Montreal), is aangenomen bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38; hierna: „verdrag van Montreal”).
4 Dit verdrag strekt met name tot het waarborgen van de bescherming van de belangen van consumenten in het internationale luchtvervoer en tot billijke schadevergoeding gegrond op het beginsel van restitutie.
5 Met betrekking tot de werkingssfeer van dit verdrag bepaalt artikel 1, leden 2 en 3, ervan:
„2. Onder internationaal vervoer in de zin van dit verdrag wordt verstaan alle vervoer waarbij, volgens overeenkomst tussen partijen, de plaats van vertrek en de plaats van bestemming, zij er al dan niet onderbreking van het vervoer of overlading, zijn gelegen hetzij op het grondgebied van twee staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij op het grondgebied van een enkele staat die partij is bij dit verdrag indien een tussenlanding wordt voorzien binnen het grondgebied van een andere staat, zelfs indien die staat geen partij is bij het verdrag. Het vervoer zonder een zodanige tussenlanding tussen twee punten binnen het grondgebied van een enkele staat die partij is bij dit verdrag wordt niet beschouwd als internationaal in de zin van dit verdrag.
3. Het vervoer, te verrichten door verschillende opeenvolgende luchtvervoerders, wordt voor de toepassing van dit verdrag geacht een enkel vervoer te vormen, wanneer het door de partijen als een enkele handeling is beschouwd, of het nu in de vorm van een enkele overeenkomst dan wel in de vorm van een reeks van overeenkomsten is gesloten, en het verliest zijn internationaal karakter niet door de omstandigheid dat een enkele overeenkomst of een reeks van overeenkomsten ten volle moet worden uitgevoerd binnen het grondgebied van dezelfde staat.”
Gemeenschapsregeling
6 Artikel 2 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Definities”, bepaalt:
„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[...]
g) ‚boeking’: het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator;
h) ‚eindbestemming’: de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht; indien de geplande aankomsttijd is gerespecteerd, wordt er geen rekening gehouden met haalbare alternatieve aansluitende vluchten;
[...]”
7 Artikel 3 van deze verordening bepaalt, onder het opschrift „Werkingssfeer”:
„1. Deze verordening is van toepassing:
a) op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het [EG-]Verdrag van toepassing is;
b) op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, tenzij zij bepaalde voordelen of compensatie hebben ontvangen en bijstand hebben gekregen in dat derde land, indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is.
[...]”
8 Artikel 4 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Instapweigering”, bepaalt:
„1. Wanneer een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert redelijkerwijs instapweigering voor een vlucht kan verwachten, vraagt zij eerst of er vrijwilligers zijn die hun boekingen willen opgeven in ruil voor bepaalde voordelen, onder voorwaarden die moeten worden overeengekomen tussen de betrokken passagier en de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Vrijwilligers krijgen bijstand overeenkomstig artikel 8, en deze is aanvullend op bij de in dit lid bedoelde voordelen.
[...]”
9 Artikel 5 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Annulering”, bepaalt:
„1. In geval van annulering van een vlucht:
[...]
c) hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert [...]
[...]”
10 Artikel 7 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Recht op compensatie”, bepaalt:
„1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:
a) 250 EUR voor alle vluchten tot en met 1 500 km;
b) 400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1 500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1 500 en 3 500 km;
c) 600 EUR voor alle niet onder a of b vallende vluchten.
Bij de bepaling van de afstand wordt gekeken naar de laatste bestemming waar de passagier als gevolg van de instapweigering of annulering na de geplande tijd zal aankomen.
[...]”
11 Artikel 8 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Recht op terugbetaling of een andere vlucht”, bepaalt:
„1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:
a) – volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,
– een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;
b) een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid; of
c) een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.
2. Lid 1, sub a, is ook van toepassing op passagiers wier vlucht onderdeel is van een pakket, behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien dit recht bestaat krachtens richtlijn 90/314/EEG [van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59)].
[...]”
12 Artikel 17 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Verslag”, luidt als volgt:
„De Commissie brengt uiterlijk 1 januari 2007 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking en de resultaten van deze verordening, met name wat betreft:
– [...]
– de eventuele uitbreiding van de werkingssfeer van deze verordening tot passagiers die een overeenkomst met een communautaire luchtvaartmaatschappij hebben, dan wel een boeking voor een vlucht die onderdeel is van een pakketreis waarop richtlijn 90/314/EEG van toepassing is, en die van een luchthaven in een derde land naar een luchthaven in een lidstaat vertrekken op vluchten die niet door c